Biografische bespiegelingen I
‘At every step, biography is wonderful and terrible’ schrijft Paula Backscheider in haar Reflections on Biography (1999). Hoewel ik nog maar vier maanden onderweg ben als biograaf (en mezelf eigenlijk ook helemaal niet zo durf te noemen) onderschrijf ik dit statement. Het is fantastisch om helemaal in een familie te duiken, om de illusie te hebben dat je nieuwe individuen stukje bij beetje leert kennen. Op basis van de secundaire literatuur maak je een omtrek van hun leven, die je via het bronnenmateriaal langzaam inkleurt. Sommige figuren – meestal vrouwen – komen in de secundaire literatuur helemaal niet voor en dus heb je als biograaf de eervolle taak om ze aan de vergetelheid te onttrekken.
Het verschrikkelijke aan het schrijven van een biografie zit ‘m in het woordje illusie dat ik hierboven al gebruikte. Het is natuurlijk onmogelijk om mensen écht te leren kennen – dat is al moeilijk als ze nog leven, maar als ze dood zijn wordt dat al helemaal lastig. Daarnaast hebben individuen soms zorgvuldig een beeld van zichzelf neergezet dat door historici uit vroeger tijden nooit is bevraagd en daarmee dus nog altijd de geschiedschrijving over deze persoon beheerst. Zo heeft Willem Albert Scholten (1819-1892) zijn memoires laten optekenen door Anthony Winkler Prins (inderdaad, van de encyclopedie). In Willem Albert Scholten – Uit het leven van een industrieel (hier helemaal gedigitaliseerd!) lezen we hoe Willem Albert opgroeide zonder vader, hoe hij al vroeg wist dat school niks voor hem was en hoe hij als adolescent al de droom koesterde – en uiteindelijk ging najagen – om fabriekseigenaar te zijn.
Het werk van Winkler Prins bevat het narratief van de Bildungsroman, van from rags to riches. Wie de route van eenvoudig, eigenwijs jochie tot rijkste inwoner van Groningen echter eens kritisch bekijkt moet dat beeld bijstellen. Ten eerste was Scholten niet van hele armzalige komaf: zijn vader was predikant en had gestudeerd in Groningen. Daarnaast had hij zijn fabrieksimperium in Groningen nooit zo groot op kunnen zetten zonder leningen van zijn stiefvader en schoonvader, Jan Evert Sluis, een Groninger graanhandelaar. Ook was de hulp van zijn vrouw Klaassien (1821-1893) onontbeerlijk geweest: Willem Albert was zelf een waardeloze boekhouder en Klaassien wist na hun huwelijk orde op zaken te stellen. Er is dus niet echt sprake van het op eigen kracht, tegen alle verwachtingen in, opzetten van een enorm imperium, ook al is dat wel hoe Willem Albert zijn eigen levensverhaal leek te beschouwen.
De vraag is natuurlijk: maakt dat Willem Albert een leugenaar en zo ja, wat maakt dat dan uit? Zoals ik net al schreef is dit kennelijk hoe Willem Albert zichzelf zag, en dat is het verhaal dat Winkler Prins heeft opgeschreven. Zonder in al te veel postmodern, theoretisch gepraat te vervallen (dat komt vast nog genoeg in mijn uiteindelijke proefschrift): als wetenschapper is waarheidsvinding je taak, maar als historicus in het algemeen en als biograaf in het bijzonder is dat een ander type waarheid dan waar de natuurkundige naar zoekt. Een heel leven van een heel individu zul je nooit kunnen beschrijven. De anti-biograaf van Thomas Edison, David Nye, omschreef het in The Invented Self (1983) als volgt: een goede biograaf plaatst slechts punten op een landkaart die op talloze manieren met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden. De Willem Albert Scholten uit Uit het leven van een industrieel is slechts één Willem Albert Scholten, maar over vier jaar hoop ik dat dat niet meer de enige Willem Albert Scholten is die we kennen.
Leave a Reply