Time flies when you are draai-ing rondjes on your bureaustoel

*** WAARSCHUWING: LANGERE BLOG DAN NORMAAL***

Over minder dan twee maanden is het een jaar geleden dat ik begon aan het spannendste project in mijn leven tot dusver: een promotietraject aan de andere kant van het land, op een nieuwe universiteit. Aan het eind van deze maand heb ik mijn Go/No Go gesprek en hoor ik officieel of mijn contract verlengd wordt en ik de PhD mag voortzetten (er zijn geen signalen die erop wijzen dat dat niet het geval is, dus ik neem hier vast maar even een voorschot op (hopelijk is dit geen jinx)).

Het voelt aan de ene kant alsof ik nooit iets anders gedaan heb en aan de andere kant alsof ik nog maar net begonnen ben – hoe bedoel je dat ik al op een KWART van mijn traject zit? Het reflectieformulier dat ik moet invullen bevat een vraag over academische output: welke artikelen heb je gepubliceerd, en welke andere output heb je gemaakt? Het antwoord is: geen (behalve een paar blogs, dan). Wat heb ik dan wel gedaan in de afgelopen maanden? Ik merk dat familie en vrienden buiten de academische wereld het soms lastig vinden om dat voor zich te zien, maar zelf kom ik in eerste instantie ook niet veel verder dan ‘beetje nadenken, beetje bladeren, beetje schrijven.’ Tijd voor een iets grondiger evaluatie van de afgelopen maanden dus, want het is natuurlijk niet zo dat ik de hele tijd rondjes op mijn bureaustoel heb zitten draaien (al is daar toch ook zeker 5% van mijn tijd heengegaan, in alle eerlijkheid).

Ik begon mijn traject met eindeloos veel lezen, en dat is eigenlijk tot de archieven in juni weer opengingen mijn voornaamste bezigheid gebleven. Lezen over Groningen, over biografieën, over familiebedrijven, over gender, over elites. Alles wat ik las vatte ik samen in een mooi notitieboekje (essentieel voor het proces) – inmiddels is de eerste vol en ben ik aan mijn tweede exemplaar begonnen. Op een gegeven moment hoopte alle informatie die ik las zich nogal op in mijn hoofd, dus besloot ik maar gewoon te gaan schrijven. Geen definitieve teksten, maar verwerking en uitwerking van ideeën. Die strategie beviel goed: ik kon mijn werk laten lezen aan mijn promotors en mijn mede-promovendi en zo mijn ideeën weer verder aanscherpen. Mijn eindproduct van het afgelopen jaar was een hele voorzichtige aanzet tot een inleiding, waarin ik een theoretisch kader heb opgesteld en laat zien in welke historiografische traditie mijn onderzoek zal staan. Niets daarvan zal waarschijnlijk in het uiteindelijke proefschrift terecht komen, maar dat deert niet (oké wel een beetje, tekst weg moeten gooien doet altijd pijn).

 

 

Lezen!

Naast lezen en schrijven heb ik tijd gestoken in het behalen van ECTS. Elke promovendus moet verplicht 30 ECTS behaald hebben aan het einde van haar of zijn traject, uitgespreid over vier jaar. De Graduate School van de RuG faciliteert een aantal cursussen waarmee ECTS behaald kunnen worden. Deels zijn deze verplicht, deels vrijwillig. Zo moeten alle net gestarte promovendi een cursus academische integriteit volgen, maar worden er ook cursussen rondom het format van je thesis aangeboden. Daarnaast zijn er landelijke Research Schools die elk een eigen opleidingsprogramma voor PhD’s hebben, gericht op een bepaalde vorm van geschiedschrijving. Ik heb me aangesloten bij het Huizinga Instituut, dat zich toelegt op culturele geschiedenis. Met ongeveer 25 andere eerstejaars promovendi volgde ik in het voorjaar een cursus ‘What is Cultural History’ van een aantal weken – allemaal digitaal, wat als enige pluspunt had dat ik niet steeds naar Utrecht hoefde te reizen maar gewoon vanuit mijn woonkamer kon deelnemen.

Afgelopen maand is eindelijk wat toch een beetje voelt als het echte werk begonnen: het doorploegen van eindeloze stapels oud papier bij de Groninger Archieven. Ik ben nu bezig met het correspondentiearchief van Willem Albert Scholten, die vanaf 1870 zijn ingekomen post netjes bewaarde. Deze brieven geven een inkijkje in waar een industrieel van zijn kaliber zoal mee te maken kreeg, maar ook welke privéaangelegenheden er in zijn familie speelden. Binnenkort zal ik hier een uitgebreidere blogpost aan wijden, maar voor nu hou ik het erbij dat dit historische handwerk toch wel het allerleukste onderdeel van het project is. Regelmatig moet ik glimlachen om briefjes die ik vind, of om commentaar dat Scholten aan de brief heeft toegevoegd. Zo krabbelde hij op de vele (open) sollicitatiebrieven die hij kreeg vaak wat hij vond van de persoon in kwestie. Dat kon uiteenlopen van ‘een nette vent’ tot ‘niets’. Ondanks dat dit het leukste werk is, zijn het denkproces dat ik heb doorgemaakt en de cursussen die ik heb gevolgd (oké, niet allemaal) essentieel geweest voor de manier waarop ik mijn archiefonderzoek doe. Zonder een heldere onderzoekslijn uit te denken had ik waarschijnlijk als een kip zonder kop in het archief gezeten, terwijl ik nu weet waar ik ongeveer naar op zoek ben en wat (mogelijk) van belang is.

Van Stijn, oud-kapitein op de Grote Vaart, is een nette vent
Deze briefschrijver wordt snel afgeschreven

Het komende jaar zal ik tot het meubilair van het archief gaan behoren, net als het clubje pensionado’s dat ik nu al dagelijks tegenkom. Ik zal nog vele mappen oud papier door mijn handen laten gaan, daar nog vaak over klagen tegen naasten (alvast sorry), en diezelfde naasten én mijn twittervolgers lastig vallen met grappige dingen die ik tegenkom. Deze blog was een manier om het reflectieformulier tijdelijk te ontwijken, maar helaas moet dat toch echt af. Beloofd: in de volgende blog meer fragmentjes uit het archief!

Back to top