Introductie

In de zomer van 2020 was ik bezig met het afronden van mijn masterscriptie voor de Research Master History – Politics, Culture and National Identities aan de Universiteit Leiden. Het einde van mijn studietijd naderde, en hoewel ik het schrijven van de scriptie op mijn kamertje van 10m2 op een gegeven moment wel zat was keek ik niet ontzettend uit naar het moment waarop ik aan de banenmarkt overgeleverd zou worden. Als student geschiedenis ben je sowieso the butt of the joke als het over werk vinden gaat, en de coronacrisis had dat alleen maar erger gemaakt.             

Continue reading

Proefschriftontwijkend gedrag

Over drie maanden ben ik halverwege mijn PhD. Mijn vorige blog schreef ik alweer een jaar geleden, als reflectie op mijn eerste jaar. Toen ik er mee begon was het plan de blog te gebruiken voor leuke fragmentjes uit mijn onderzoek, maar ondertussen lijkt het meer een jaarlijks introspectieplatform te worden. Ook prima – iets minder interessant voor het handjevol lezers, misschien. De vlag hangt er momenteel iets anders bij dan vorig jaar: ik zit een beetje in een dip. Ik weet dat dit soort dips vaker voorkomen bij PhD’s en dat ze ook vanzelf weer weggaan, maar het voelt toch een beetje als falen. Het is ook niet gek: het bijna-halverwege-zijn betekent dat ik al heel wat heb gedaan, maar dat het einde nog niet echt in zicht is. Ik heb geen idee of ik goed op weg ben (al verzekeren mijn begeleiders me er telkens van dat dat wel zo is) en hoe veel werk er nog gaat komen (fucking veel, waarschijnlijk).

De dip houdt niet in dat ik wil stoppen met het project, maar vooral dat ik even geen zin meer heb. Geen zin om door archiefstukken te bladeren, geen zin meer om te lezen, geen zin meer om te schrijven. Nu hoor ik mijn vader in mijn achterhoofd wel ‘dan maak je maar zin’ zeggen, maar ik geloof dat niemand me ooit verteld heeft hoe je dat dan moet doen. Alle cursussen over mental health, impostor syndrome en work-life balance die de Universiteit aanbiedt aan studenten zijn leuk (nee wacht, dat zijn ze niet), maar over iets lulligs als ‘geen zin’ hoor je ze nooit.

Enfin, tijd voor een terugblik, puur uit proefschriftontwijkend gedrag. Wat heb ik sinds mijn vorige post allemaal gedaan? De herfst van 2021 stond in het teken van onderwijs geven en archiefonderzoek doen. Dat eerste vond ik fantastisch en loodzwaar tegelijk. Ik werd min of meer in het diepe gegooid en was tijdens mijn eerste colleges superzenuwachtig, maar ik had geluk met een leuke, enthousiaste werkgroep tweedejaars studenten. Het vak dat ik mocht geven was een kernvak, maar ik kon er mijn eigen draai aan geven. Na het geven van een college was ik vaak gesloopt maar ontzettend voldaan. De tijd die ik niet aan onderwijs besteedde bracht ik door in het ondertussen heel vertrouwde archief. Ik bladerde, fotografeerde, ordende die foto’s volgens een systeem dat alleen ik begrijp en in mijn achterhoofd begon het verhaal dat ik in mijn eerste hoofdstuk wilde vertellen zich te ontvouwen.

In de winter rondde ik het eerste deel van het archiefonderzoek af – ik had alles gezien wat ik wilde zien – en begon ik met schrijven. Mijn ideeën over het leven van Willem Albert Scholten en Klaassien Sluis kregen steeds meer coherentie. Na input van mijn begeleiders en medepromovendi was het hoofdstuk een mooi geheel. Het voelt nog steeds niet echt af, maar voorlopig is het dat wel. Naast het eerste hoofdstuk werkte ik ook aan een congrespaper dat ik in juli in Parijs mag presenteren en aan een artikel voor een Nederlands tijdschrift.

Momenteel bestaan mijn dagen weer grotendeels uit archiefonderzoek, nu naar Jan Evert Scholten en zijn gezin. De correspondentie die hij naliet ziet er heel anders uit dan die van zijn vader: in plaats van ingekomen post is er van hem vooral veel uitgaande post bewaard gebleven, in de vorm van zogeheten brievenboeken. Daarin zijn doordrukken van alle brieven die hij schreef te vinden. Ik was onder de indruk van het ordeningssysteem in deze boeken – stukje 21e-eeuwse arrogantie misschien, maar het zit echt slim in elkaar. Er zit een gealfabetiseerde index in, met bij elke naam de pagina’s waarop brieven naar deze persoon staan. Bij de brieven zelf staat in blauw potlood het paginanummer van de vorige en volgende brief van de desbetreffende correspondent. Zo kan je snel terugbladeren naar wat je eerder naar iemand schreef. Helaas is dat het enige positieve aan die boeken: omdat het doordrukken zijn is een heel groot deel slecht te lezen. Verder zijn het teleurstellend vaak helemaal geen spannende brieven – zeker de helft gaat over het plannen van afspraken. Goede reality-check voor de historicus: we weten ongelofelijk weinig over het verleden. Na de brievenboeken ga ik verder met andere persoonlijke documenten: kasboeken, foto’s, en wat verder ter tafel komt. Geessien Mulder, de partner van Jan Evert, is nog meer dan haar schoonmoeder afwezig in het archief. Heel af en toe schrijft Jan Evert over haar aan familieleden, maar agency heeft ze niet. Maar net als in de meer data-gebaseerde wetenschappen geldt: geen resultaat is ook resultaat.

Deze blog is langer geworden dan verwacht, en net als de vorige keer sluit ik af met het voornemen om hier wat vaker te posten – en anders tot volgend jaar.

Time flies when you are draai-ing rondjes on your bureaustoel

*** WAARSCHUWING: LANGERE BLOG DAN NORMAAL***

Over minder dan twee maanden is het een jaar geleden dat ik begon aan het spannendste project in mijn leven tot dusver: een promotietraject aan de andere kant van het land, op een nieuwe universiteit. Aan het eind van deze maand heb ik mijn Go/No Go gesprek en hoor ik officieel of mijn contract verlengd wordt en ik de PhD mag voortzetten (er zijn geen signalen die erop wijzen dat dat niet het geval is, dus ik neem hier vast maar even een voorschot op (hopelijk is dit geen jinx)).

Het voelt aan de ene kant alsof ik nooit iets anders gedaan heb en aan de andere kant alsof ik nog maar net begonnen ben – hoe bedoel je dat ik al op een KWART van mijn traject zit? Het reflectieformulier dat ik moet invullen bevat een vraag over academische output: welke artikelen heb je gepubliceerd, en welke andere output heb je gemaakt? Het antwoord is: geen (behalve een paar blogs, dan). Wat heb ik dan wel gedaan in de afgelopen maanden? Ik merk dat familie en vrienden buiten de academische wereld het soms lastig vinden om dat voor zich te zien, maar zelf kom ik in eerste instantie ook niet veel verder dan ‘beetje nadenken, beetje bladeren, beetje schrijven.’ Tijd voor een iets grondiger evaluatie van de afgelopen maanden dus, want het is natuurlijk niet zo dat ik de hele tijd rondjes op mijn bureaustoel heb zitten draaien (al is daar toch ook zeker 5% van mijn tijd heengegaan, in alle eerlijkheid).

Ik begon mijn traject met eindeloos veel lezen, en dat is eigenlijk tot de archieven in juni weer opengingen mijn voornaamste bezigheid gebleven. Lezen over Groningen, over biografieën, over familiebedrijven, over gender, over elites. Alles wat ik las vatte ik samen in een mooi notitieboekje (essentieel voor het proces) – inmiddels is de eerste vol en ben ik aan mijn tweede exemplaar begonnen. Op een gegeven moment hoopte alle informatie die ik las zich nogal op in mijn hoofd, dus besloot ik maar gewoon te gaan schrijven. Geen definitieve teksten, maar verwerking en uitwerking van ideeën. Die strategie beviel goed: ik kon mijn werk laten lezen aan mijn promotors en mijn mede-promovendi en zo mijn ideeën weer verder aanscherpen. Mijn eindproduct van het afgelopen jaar was een hele voorzichtige aanzet tot een inleiding, waarin ik een theoretisch kader heb opgesteld en laat zien in welke historiografische traditie mijn onderzoek zal staan. Niets daarvan zal waarschijnlijk in het uiteindelijke proefschrift terecht komen, maar dat deert niet (oké wel een beetje, tekst weg moeten gooien doet altijd pijn).

 

 

Lezen!

Naast lezen en schrijven heb ik tijd gestoken in het behalen van ECTS. Elke promovendus moet verplicht 30 ECTS behaald hebben aan het einde van haar of zijn traject, uitgespreid over vier jaar. De Graduate School van de RuG faciliteert een aantal cursussen waarmee ECTS behaald kunnen worden. Deels zijn deze verplicht, deels vrijwillig. Zo moeten alle net gestarte promovendi een cursus academische integriteit volgen, maar worden er ook cursussen rondom het format van je thesis aangeboden. Daarnaast zijn er landelijke Research Schools die elk een eigen opleidingsprogramma voor PhD’s hebben, gericht op een bepaalde vorm van geschiedschrijving. Ik heb me aangesloten bij het Huizinga Instituut, dat zich toelegt op culturele geschiedenis. Met ongeveer 25 andere eerstejaars promovendi volgde ik in het voorjaar een cursus ‘What is Cultural History’ van een aantal weken – allemaal digitaal, wat als enige pluspunt had dat ik niet steeds naar Utrecht hoefde te reizen maar gewoon vanuit mijn woonkamer kon deelnemen.

Afgelopen maand is eindelijk wat toch een beetje voelt als het echte werk begonnen: het doorploegen van eindeloze stapels oud papier bij de Groninger Archieven. Ik ben nu bezig met het correspondentiearchief van Willem Albert Scholten, die vanaf 1870 zijn ingekomen post netjes bewaarde. Deze brieven geven een inkijkje in waar een industrieel van zijn kaliber zoal mee te maken kreeg, maar ook welke privéaangelegenheden er in zijn familie speelden. Binnenkort zal ik hier een uitgebreidere blogpost aan wijden, maar voor nu hou ik het erbij dat dit historische handwerk toch wel het allerleukste onderdeel van het project is. Regelmatig moet ik glimlachen om briefjes die ik vind, of om commentaar dat Scholten aan de brief heeft toegevoegd. Zo krabbelde hij op de vele (open) sollicitatiebrieven die hij kreeg vaak wat hij vond van de persoon in kwestie. Dat kon uiteenlopen van ‘een nette vent’ tot ‘niets’. Ondanks dat dit het leukste werk is, zijn het denkproces dat ik heb doorgemaakt en de cursussen die ik heb gevolgd (oké, niet allemaal) essentieel geweest voor de manier waarop ik mijn archiefonderzoek doe. Zonder een heldere onderzoekslijn uit te denken had ik waarschijnlijk als een kip zonder kop in het archief gezeten, terwijl ik nu weet waar ik ongeveer naar op zoek ben en wat (mogelijk) van belang is.

Van Stijn, oud-kapitein op de Grote Vaart, is een nette vent
Deze briefschrijver wordt snel afgeschreven

Het komende jaar zal ik tot het meubilair van het archief gaan behoren, net als het clubje pensionado’s dat ik nu al dagelijks tegenkom. Ik zal nog vele mappen oud papier door mijn handen laten gaan, daar nog vaak over klagen tegen naasten (alvast sorry), en diezelfde naasten én mijn twittervolgers lastig vallen met grappige dingen die ik tegenkom. Deze blog was een manier om het reflectieformulier tijdelijk te ontwijken, maar helaas moet dat toch echt af. Beloofd: in de volgende blog meer fragmentjes uit het archief!

Ach, het archief…

Het is voor een geschiedenisstudent anno 2021 goed mogelijk om zijn of haar hele studie te doorlopen zonder ooit ook maar één archief bezocht te hebben. Delpher is een goudmijn – collega-promovendus Dirk Alkemade ontwierp zelfs t-shirts met de opdruk Delpher & chill – en steeds meer archieven maken grote delen van hun collectie online doorzoekbaar. Een combinatie van steeds geavanceerdere technologie en publieksparticipatie in de vorm van Vele Handen (waar sinds het begin van dit jaar 20.000 mensen actief zijn) versnellen deze ontwikkelingen in rap tempo.

Continue reading

‘Een waar sieraad’ van 50.000 gulden

Wie vanuit Stad over de Hereweg naar Haren fietst, passeert de Zuiderbegraafplaats. Vanaf het fietspad kijk je op de dodenakker, en één graf springt direct in het oog. Vrij dicht bij de ingang staat een zuil van negen meter hoog, met daaraan vast een uitbouw van ongeveer een meter hoog en tweeëneenhalve meter lang. Het bouwwerk, dat er goed onderhouden uitziet, wordt afgeschermd door een iets minder goed onderhouden hek. Dit is het familiegraf van de Scholtens.

Continue reading

Biografische bespiegelingen I

    ‘At every step, biography is wonderful and terrible’ schrijft Paula Backscheider in haar Reflections on Biography (1999). Hoewel ik nog maar vier maanden onderweg ben als biograaf (en mezelf eigenlijk ook helemaal niet zo durf te noemen) onderschrijf ik dit statement. Het is fantastisch om helemaal in een familie te duiken, om de illusie te hebben dat je nieuwe individuen stukje bij beetje leert kennen. Op basis van de secundaire literatuur maak je een omtrek van hun leven, die je via het bronnenmateriaal langzaam inkleurt. Sommige figuren – meestal vrouwen – komen in de secundaire literatuur helemaal niet voor en dus heb je als biograaf de eervolle taak om ze aan de vergetelheid te onttrekken.

Continue reading
Back to top