Proefschriftontwijkend gedrag

Over drie maanden ben ik halverwege mijn PhD. Mijn vorige blog schreef ik alweer een jaar geleden, als reflectie op mijn eerste jaar. Toen ik er mee begon was het plan de blog te gebruiken voor leuke fragmentjes uit mijn onderzoek, maar ondertussen lijkt het meer een jaarlijks introspectieplatform te worden. Ook prima – iets minder interessant voor het handjevol lezers, misschien. De vlag hangt er momenteel iets anders bij dan vorig jaar: ik zit een beetje in een dip. Ik weet dat dit soort dips vaker voorkomen bij PhD’s en dat ze ook vanzelf weer weggaan, maar het voelt toch een beetje als falen. Het is ook niet gek: het bijna-halverwege-zijn betekent dat ik al heel wat heb gedaan, maar dat het einde nog niet echt in zicht is. Ik heb geen idee of ik goed op weg ben (al verzekeren mijn begeleiders me er telkens van dat dat wel zo is) en hoe veel werk er nog gaat komen (fucking veel, waarschijnlijk).

De dip houdt niet in dat ik wil stoppen met het project, maar vooral dat ik even geen zin meer heb. Geen zin om door archiefstukken te bladeren, geen zin meer om te lezen, geen zin meer om te schrijven. Nu hoor ik mijn vader in mijn achterhoofd wel ‘dan maak je maar zin’ zeggen, maar ik geloof dat niemand me ooit verteld heeft hoe je dat dan moet doen. Alle cursussen over mental health, impostor syndrome en work-life balance die de Universiteit aanbiedt aan studenten zijn leuk (nee wacht, dat zijn ze niet), maar over iets lulligs als ‘geen zin’ hoor je ze nooit.

Enfin, tijd voor een terugblik, puur uit proefschriftontwijkend gedrag. Wat heb ik sinds mijn vorige post allemaal gedaan? De herfst van 2021 stond in het teken van onderwijs geven en archiefonderzoek doen. Dat eerste vond ik fantastisch en loodzwaar tegelijk. Ik werd min of meer in het diepe gegooid en was tijdens mijn eerste colleges superzenuwachtig, maar ik had geluk met een leuke, enthousiaste werkgroep tweedejaars studenten. Het vak dat ik mocht geven was een kernvak, maar ik kon er mijn eigen draai aan geven. Na het geven van een college was ik vaak gesloopt maar ontzettend voldaan. De tijd die ik niet aan onderwijs besteedde bracht ik door in het ondertussen heel vertrouwde archief. Ik bladerde, fotografeerde, ordende die foto’s volgens een systeem dat alleen ik begrijp en in mijn achterhoofd begon het verhaal dat ik in mijn eerste hoofdstuk wilde vertellen zich te ontvouwen.

In de winter rondde ik het eerste deel van het archiefonderzoek af – ik had alles gezien wat ik wilde zien – en begon ik met schrijven. Mijn ideeën over het leven van Willem Albert Scholten en Klaassien Sluis kregen steeds meer coherentie. Na input van mijn begeleiders en medepromovendi was het hoofdstuk een mooi geheel. Het voelt nog steeds niet echt af, maar voorlopig is het dat wel. Naast het eerste hoofdstuk werkte ik ook aan een congrespaper dat ik in juli in Parijs mag presenteren en aan een artikel voor een Nederlands tijdschrift.

Momenteel bestaan mijn dagen weer grotendeels uit archiefonderzoek, nu naar Jan Evert Scholten en zijn gezin. De correspondentie die hij naliet ziet er heel anders uit dan die van zijn vader: in plaats van ingekomen post is er van hem vooral veel uitgaande post bewaard gebleven, in de vorm van zogeheten brievenboeken. Daarin zijn doordrukken van alle brieven die hij schreef te vinden. Ik was onder de indruk van het ordeningssysteem in deze boeken – stukje 21e-eeuwse arrogantie misschien, maar het zit echt slim in elkaar. Er zit een gealfabetiseerde index in, met bij elke naam de pagina’s waarop brieven naar deze persoon staan. Bij de brieven zelf staat in blauw potlood het paginanummer van de vorige en volgende brief van de desbetreffende correspondent. Zo kan je snel terugbladeren naar wat je eerder naar iemand schreef. Helaas is dat het enige positieve aan die boeken: omdat het doordrukken zijn is een heel groot deel slecht te lezen. Verder zijn het teleurstellend vaak helemaal geen spannende brieven – zeker de helft gaat over het plannen van afspraken. Goede reality-check voor de historicus: we weten ongelofelijk weinig over het verleden. Na de brievenboeken ga ik verder met andere persoonlijke documenten: kasboeken, foto’s, en wat verder ter tafel komt. Geessien Mulder, de partner van Jan Evert, is nog meer dan haar schoonmoeder afwezig in het archief. Heel af en toe schrijft Jan Evert over haar aan familieleden, maar agency heeft ze niet. Maar net als in de meer data-gebaseerde wetenschappen geldt: geen resultaat is ook resultaat.

Deze blog is langer geworden dan verwacht, en net als de vorige keer sluit ik af met het voornemen om hier wat vaker te posten – en anders tot volgend jaar.

You Might Also Like

Leave a Reply

Back to top